woensdag 18 februari 2015

JORDAANKRANT FEBRUARI

De nieuwe Jordaan-Gouden Reaelkrant is uit met buurtnieuws,
activiteiten, uittips. Verder artikelen over Rembrandt die in de
Jordaan woonde en werkte, het Gangenproject in de Willems-
straat, Lucebert op de Lauriergracht, een historisch artikel over
het ontstaan van het Jordaankwartier, en nog veel meer. Voor 
belangstellenden buiten de buurt zijn er in het Claverhuis
exemplaren beschikbaar, of desgewenst hier digitaal.
  

maandag 16 februari 2015

1950 DIE MOOIE WESTER - VERDWENEN CANONTEKST


Eerder meldden we al dat de website van de Canon van Amsterdam is platgelegd, je kunt niet naar de verhalen doorklikken. Daarom plaatsen wij drie onderwerpen daaruit, 'vensters' genaamd, die de Jordaan aangaan. Mocht Amsterdam de website, die met heel veel poeha over het belang van historische kennis werd gelanceerd, weer herstellen, dan halen wij de tekst natuurlijk weer weg. Tot die tijd kunt u hier bij ons terecht.

1950 DIE MOOIE WESTER



  In de Jordaan
  Hugo Kaagman
  1991



De Jordaan en het levenslied zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De wijk aan de voet van de Westerkerk bracht bekende zangers voort als Johnny Jordaan, Tante Leen en Willy Alberti. Zij zongen vol liefde en nostalgie over de volksbuurt waar ze geboren en getogen waren.  

43. Die mooie Wester (jaren vijftig)

De Jordaan was in de loop der tijden ernstig in verval geraakt. Veel huizen waren rijp voor de sloop. Vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw maakte de gemeente plannen om grote delen neer te halen. Dat ging uiteindelijk niet door. In de Crisisjaren was er gewoonweg geen geld voor, daarna brak de Tweede Wereldoorlog uit. In de jaren vijftig en zestig werd de sloop verhinderd, doordat de wijk een eigen cultuur wist te symboliseren die – zeker na de afbraak van de oude jodenbuurt – door de buitenwereld als ‘typisch Amsterdams’ werd beleefd. Die sloop je niet, die bezing je.

Het is moeilijk te achterhalen wanneer de Jordaan de naam begon te krijgen een bijzondere, ‘typisch Amsterdamse’ wijk te zijn. Er waren meer wijken waar de huizen klein waren en het leven zich grotendeels op straat afspeelde. Ook in andere buurten heerste een cultuur van de harde, directe humor; waar weinig respect was voor de overheid en haar dienaren, tegenover veel ontzag voor het optreden van moeder, zo nodig gesteund door de harde handen van vader.

In ieder geval kwam eind negentiende eeuw de wijk model te staan voor deze ‘overlevingscultuur’. Die werd voor het eerst vol vaart en mededogen beschreven door Israël Querido in zijn vierdelige epos De Jordaan (1912-1924). Hierop haakte Herman Bouber in met zijn razend populaire volkstoneelstukken als Bleeke Bet (1917), Oranje Hein (1919) en De Jantjes (1920). Vanaf 1922 werden deze stuk voor stuk meermalen verfilmd, met onvergetelijke liedjes als ‘In de Jordaan’ (tekst: Louis Davids), ‘O, mooie oude toren’ en ‘Omdat ik zo veel van je houd’.

De definitieve landelijke doorbraak van de Jordaanfolklore kwam in de jaren vijftig dankzij de radio en grammofoonplatenindustrie, en natuurlijk een nieuwe lichting Jordaanzangers. Centraal daarin stond de zanger Johnny Jordaan, die eigenlijk Jan van Musscher heette. Zijn succes begon als een geintje: stamgasten van café De Kuil in de Oudebrugsteeg hadden in 1955 hun zingende kelner ingeschreven voor de zangwedstrijd ‘De stemmen van de Jordaan’ in hotel Krasnapolsky. Tot zijn eigen verbazing won Johnny de eerste prijs met ‘De parel van de Jordaan’, een lied over de Westertoren.

Daarna brak hij snel door met ‘Bij ons in de Jordaan’ en vooral ‘Geef mij maar Amsterdam’. Dat laatste nummer stond begin 1956 maandenlang boven aan de hitparade. Honderdduizenden grammofoonplaten werden verkocht. Dat nam niet weg dat veel omroepen, zoals de VARA, weigerden deze edelkitsch uit te zenden. Bij wijze van protest hiertegen zou koningin Juliana Johnny Jordaan op Soestdijk uitnodigen.

Naast Johnny Jordaan verschenen er al snel meerdere zangers en muzikanten op het toneel: Zwarte Riek (Rika Jansen); Willy Alberti (Carel Verbrugge); Tante Leen, ‘de nachtegaal van de Willemstraat’ (Helena Kok-Polder); de bassist Manke Nelis (Cornelis Pieters) en diens zwager Johnny Meijer, de Koning van de Accordeon. Amsterdam is in vele liederen bezongen, maar wat de Jordaanliedjes bijzonder maakt is de directe autobiografische achtergrond.

Vele malen zouden Johnny Jordaan en Willy Alberti, soms begeleid door Johnny Meijer, misschien wel het mooiste lied uit dit genre zingen: ‘Aan de voet van die mooie Wester’, geschreven door Tom Erich en Jaap Sjouwerman: “Aan de voet van die mooie Wester Heb ik vaak in gedachten gestaan. ‘k Heb er dikwijls staan te dromen Van die mooie, die fijne Jordaan.” Het lied stelt niet veel voor, maar de uitvoering ontroert. Als eerbetoon is aan de kop van de Elandsgracht een beeldengroep geplaatst van deze Jordaanmuzikanten.
  

vrijdag 13 februari 2015

1934 JORDAANOPROER - VERDWENEN CANONTEKST


Eerder meldden we al dat de website van de Canon van Amsterdam is platgelegd, je kunt niet naar de verhalen doorklikken. Daarom plaatsen wij drie onderwerpen daaruit, 'vensters' genaamd, die de Jordaan aangaan. Mocht Amsterdam de website, die met heel veel poeha over het belang van historische kennis werd gelanceerd, weer herstellen, dan halen wij de tekst natuurlijk weer weg. Tot die tijd kunt u hier bij ons terecht.

1934 JORDAANOPROER



  Jordaanoproer
  Fotograaf onbekend
  Spaarnestad Photo



De enorme werkloosheid van de Crisisjaren veroorzaakte een gespannen sfeer. In de zomer van 1934 barstte de bom. Toen de steunuitkeringen verlaagd bleken, laaide het protest op. Tijdens het Jordaanoproer raakten wanhopige en woedende arbeiders slaags met de politie en het leger. Er vielen vijf doden.

39. Het Jordaanoproer (1934)

Sinds 1929 heerste een ernstige economische crisis. Velen raakten werkloos en moesten van een schamele steunuitkering zien rond te komen. In Amsterdam was het aantal ondersteunden opgelopen van ongeveer 10.000 in 1929 tot zo’n 50.000 in het midden van de jaren dertig. De regering probeerde de begroting sluitend te houden en bezuinigde op nagenoeg alles. Ook op de steunuitkeringen. In juli 1934 brak daartegen een oproer uit.

Het rommelde al langer, maar op 4 juli barstte de bom. In gebouw De Harmonie aan de Rozengracht hield het Werkloozen Strijd Comité, een organisatie van de communistische partij, een protestbijeenkomst. Opeens sprong een vrouw op het podium. Ze riep dat ze nu zeven gulden minder steun per week kreeg en niet wist wat ze moest beginnen. Daarop trokken groepen arbeiders de Jordaan in. Ze gooiden straatlantaarns kapot en braken de straat op. Ook in andere arbeiderswijken, zoals de Indische Buurt en de Dapperbuurt in Oost, kwam het tot gevechten met de politie. Laat in de nacht leek de rust weergekeerd.

De volgende dag echter laaide het protest weer op. De gevechten met de politie veranderden in complete veldslagen. De opstandelingen plunderden winkels en staken auto’s in brand. In het noordelijk deel van de Jordaan, tussen Brouwersgracht en Rozengracht, werden de bruggen opgehaald, barricades opgeworpen en durfde geen politieman zich meer te laten zien. Het bestuur besloot het leger in te zetten. Op zaterdag 7 juli was het verzet in de Jordaan gebroken; in Amsterdam-Noord smeulde het nog enkele dagen na. Na dit tumult waren de werklozen verslagen. Doffe berusting volgde. De ellende van de crisis was niet alleen dat het inkomen bij werkloosheid drastisch daalde, maar vooral dat er maar geen einde aan leek te komen.

De crisis bereikte zijn dieptepunt pas in 1936, met ongeveer 60.000 werklozen. Daarna zou de werkloosheid traag afnemen. Het werklozenbestaan was benard en drukkend. Om te verhinderen dat ze stiekem wat zouden werken, dienden de werklozen elke dag een stempel te halen op hun kaart. Overal in de stad waren stempellokalen, treurige hangplekken waar vergeefs gemord werd, voortdurend in de gaten gehouden door de politie.

Werklozen werden ook opgeroepen voor de werkverschaffing. Bij pech moesten ze ergens ver buiten Amsterdam kanalen graven of heidegronden ontginnen. De ‘geluksvogels’ konden in Amsterdam blijven. Daar werd in het zuiden van de stad vanaf 1934 het Amsterdamse Bos aangelegd. In de jaren tussen 1934 en het begin van de Tweede Wereldoorlog werkten 20.000 werklozen met simpele schoppen en kruiwagens aan dit ‘Boschplan’.

De jaren dertig waren niet alleen zo somber door de crisis. De nationaal-socialisten maakten zich in die tijd meester van de macht in Duitsland. In Nederland vreesde men dat de werklozen zo wanhopig zouden worden, dat ze zouden bezwijken voor de verleiding van het nationaal-socialisme. Dat was niet het geval. Maar het stimuleerde de overheid wel om voortaan ook het vergroten van de werkgelegenheid tot haar taken te rekenen. Een beleid dat pas na de Tweede Wereldoorlog kon worden gerealiseerd.
  

dinsdag 10 februari 2015

1890 KEES DE JONGEN - VERDWENEN CANONTEKST


Eerder meldden we al dat de website van de Canon van Amsterdam is platgelegd, je kunt niet naar de verhalen doorklikken. Daarom plaatsen wij drie onderwerpen daaruit, 'vensters' genaamd, die de Jordaan aangaan. Mocht Amsterdam de website, die met heel veel poeha over het belang van historische kennis werd gelanceerd, weer herstellen, dan halen wij de tekst natuurlijk weer weg. Tot die tijd kunt u hier bij ons terecht.

1890 KEES DE JONGEN


  Standbeeld TheoThijssen 
  Beeldhouwer Hans Bayens
  Fotograaf Martin Alberts
  Stadsarchief Amsterdam



Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje. Dat had lang gegolden voor de kinderen uit de arme milieus. Door de ontwikkelingen in het onderwijs eind negentiende eeuw veranderde dat. Sommigen kregen een kans op een beter leven. Nergens wordt dat zo duidelijk als in Kees de jongen, het beroemde boek van Theo Thijssen.

30. Kees de jongen (1890)

Kees Bakels was een jongen uit de Jordaan. Hij was dertien jaar. Over zijn fictieve leven schreef de onderwijzer en politicus Theo Thijssen (1879-1943) een boek, Kees de jongen (1923). Thijssens eigen Jordanese jeugd vormde daarbij een belangrijke inspiratiebron. Kees Bakels droomde ervan ‘een jongen van stand’ te worden. Maar nadat zijn vader overleed, bleef er weinig anders over dan van school te gaan en geld te verdienen om zijn moeder te helpen. Daarmee ging hij een kansloze toekomst tegemoet.

De achtergrond van dit prachtige boek wordt gevormd door het Amsterdam van eind negentiende eeuw. Na 1876 leek het wel alsof de stad nieuwe energie had gekregen. Een van de belangrijkste thema’s in het boek is de grote betekenis van het onderwijs in die jaren. Het onderwijs had mensen tot dan toe vooral op hun plaats gewezen. De scholen waren georganiseerd naar stand. Maar nu kreeg het onderwijs een andere betekenis: dankzij de school konden dromen worden waargemaakt. Het werd mogelijk een klein stapje hoger te komen in de standensamenleving. Steeds meer ouders stuurden hun kinderen steeds langer naar school. Het onderwijs werd gezien als de weg bij uitstek om vooruit te komen, de school werd een soort emancipatiemachine.

Theo Thijssen had veel autobiografische gegevens in zijn roman gestopt, maar met hem zou het anders aflopen dan met Kees. Ook Theo’s vader was vroeg overleden. Theo kon echter, dankzij de opofferingen van zijn moeder, wél zijn school afmaken en met een rijksbeurs voor zeer knappe kinderen een opleiding volgen tot onderwijzer. Na jaren voor de klas te hebben gestaan, zou Thijssen het uiteindelijk tot bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers schoppen, in de Amsterdamse Gemeenteraad en Tweede Kamer komen en een aantal boeken schrijven. Het was hem gelukt een heer van stand te worden.

Overigens heeft de Jordaan nóg een beroemde onderwijzer voortgebracht, namelijk Jan Ligthart (1859-1916). Die werd onder meer bekend als de schrijver van verhalen over Ot en Sien (vanaf 1904 verschenen) en in 1906 – samen met Cornelis Jetses – als de ontwerper van het leesplankje Aap, noot, mies…

Het gemeentebestuur van Amsterdam zou tegen het einde van de negentiende eeuw aan het hele land een voorbeeld geven hoe een modern onderwijsbeleid eruit diende te zien. Het aantal scholen werd enorm uitgebreid, de inrichting verbeterd, moderne leermiddelen aangeschaft en het aantal kinderen per onderwijzer verlaagd – van soms vele tientallen tot ongeveer dertig per klas. Op allerlei manieren werd bevorderd dat het onderwijs zijn standskarakter verloor. Niet meer de stand waar een kind uit voortkwam was van belang, maar zijn of haar individuele capaciteiten. Aan dit beleid hing wel een prijskaartje: tussen 1880 en 1920 vervijftienvoudigde het bedrag dat de gemeente aan onderwijs besteedde.
 

zaterdag 7 februari 2015

ENQUÊTE MIDDENBERM ELANDSGRACHT


Weer een nieuwe enquête over de herinrichting van de Elandsgracht, blijkt
uit een brief met antwoordkaart van stadsdeel Centrum. Aangename
verrassing voor omwonenden is dat de tijdelijke speelplaats op de
middenstrook nu toch mag blijven.
In het nieuwe voorstel van Amsterdam Centrum staan zoals verwacht
minder autoparkeerplaatsen ingepland, maar mogen we kiezen of op
de middenberm banken, bloembakken of fietsparkeerplekken komen. 
Liefhebbers van het Jordaanrepertoire kunnen voor Ontwerp 1 lied-
teksten opgeven die in de bestrating zullen worden verwerkt.